
Jurisprudentie
BJ7247
Datum uitspraak2009-06-23
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK08/0461
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK08/0461
Statusgepubliceerd
Indicatie
Art. 12 Sv.
Naar het oordeel van het hof is in deze zaak sprake van eenzelfde feitencomplex als waarvan door klager reeds eerder beklag is gedaan en waarover het Gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam zich reeds een oordeel heeft gevormd. Het hof is van oordeel dat klager onder die omstandigheden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij sprake is van nieuwe omstandigheden als bedoeld in artikel 12d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof begrijpt de stelling van klager aldus, dat verder onderzoek zou moeten leiden tot nieuwe omstandigheden als bedoeld in genoemd artikel.
Het hof is echter van oordeel dat geen nader onderzoek iets kan veranderen aan de door gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam gehanteerde afwijzingsgronden, te weten:
a. verjaring van de strafbare feiten waarvan aangifte is gedaan (smaad en laster, schending van het ambtsgeheim) en
b. de onmogelijkheid om vast te stellen dat er sprake was van causaal verband tussen de gedragingen van beklaagde en eventuele poging tot doodslag jegens klager.
De vraag of verder onderzoek nog kan leiden tot nieuwe omstandigheden als bedoeld in artikel 12d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, beantwoordt het hof derhalve negatief.
Gelet op het vorenstaande dient klager in zijn beklag niet-ontvankelijk te worden verklaard en dient op grond daarvan het beklag te worden afgewezen.
Uitspraak
K08/0461
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van
23 juni 2009 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Gravenhage tot het niet vervolgen van:
[beklaagde],
voorheen zedenrechercheur bij de politie in ressort ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens smaad en laster, schending van het ambtsgeheim en/of poging tot doodslag.
De feitelijke gang van zaken.
Op 25 april 2000 is door de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage besloten dat beklaagde niet zal worden vervolgd, mede gelet op de omstandigheid dat beklaagde reeds een verklaring als getuige had afgelegd.
Op 21 februari 2004 heeft klager aangifte gedaan van smaad en laster en/of schending van het ambtsgeheim, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Het openbaar ministerie is niet teruggekomen op de sepotbeslissing van 25 april 2000.
Hierop heeft klager bij schrijven van 28 februari 2007 een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. Omdat de hoofdofficier van justitie die de sepotbeslissing van 25 april 2000 had genomen inmiddels raadsheer is bij het gerechtshof ’s-Gravenhage, is de zaak behandeld door gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam.
Op 12 juni 2008 heeft bovengenoemd hof beschikking gewezen. Het beklag is afgewezen.
Hierop heeft klager bij schrijven van 25 september 2008 een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage, ingekomen ter griffie van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch op 12 november 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 21 januari 2009 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 26 mei 2009 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Klager is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klager woonde in 1999 te [plaats] toen het gerucht werd verspreid dat hij pedofiel was en dat hij kinderen seksueel zou misbruiken. Dit gerucht bleek niet op waarheid te berusten, maar het kwaad was al geschied: klager werd bedreigd en mishandeld en aan zijn woning werden vernielingen aangericht. Klager en zijn gezin zijn als gevolg van deze gebeurtenissen naar een andere gemeente verhuisd.
Intern onderzoek naar de integriteit van de politie [plaats] bracht naar voren dat beklaagde degene was die de informatie naar buiten had gebracht. Zij had een collega geïnformeerd over de aantijgingen tegen klager. Zij had dit echter niet gedaan omdat die collega politieambtenaar was, maar omdat hij lid was van de ouderraad van de basisschool in de wijk waar klager woonde. Tegen beklaagde is geen strafzaak gevolgd omdat zij reeds als getuige was gehoord en omdat een nieuw verhoor met cautie niet veel meer op zou leveren.
Reeds op 28 februari 2007 heeft klager zijn beklag gedaan over de sepotbeslissing bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage. Klager stelde tijdens de behandeling dat niet alleen sprake was van smaad en laster en/of schending van het ambtsgeheim, maar ook van poging tot doodslag. Dit beklag heeft geleid tot een beslissing van het gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam van 12 juni 2008. Die beslissing luidde dat het beklag werd afgewezen op de grond dat de strafbare feiten waarvan aangifte was gedaan (smaad en laster, schending van het ambtsgeheim) inmiddels zijn verjaard. Ten aanzien van poging tot doodslag heeft het hof overwogen dat het causaal verband tussen de gedragingen van beklaagde en de eventuele poging tot doodslag jegens klager niet is vast te stellen.
Klager heeft bij brief van 25 september 2008 het gerechtshof verzocht opnieuw te beslissen op deze klachtzaak, omdat volgens klager verder onderzoek zal leiden tot nieuwe feiten en omstandigheden, op grond waarvan een andersluidende beslissing zou moeten volgen. Dit schrijven is naar ’s-Hertogenbosch doorgezonden opdat het gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch op de zaak kan beslissen.
Klager verzoekt het hof een diepgravend onderzoek in te stellen naar de totale gang van zaken in 1999 en 2000, waarbij diverse personen als getuige dienen te worden gehoord.
Overwegingen van het hof
Naar het oordeel van het hof is in deze zaak sprake van eenzelfde feitencomplex als waarvan door klager reeds eerder beklag is gedaan en waarover het Gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam zich reeds een oordeel heeft gevormd. Het hof is van oordeel dat klager onder die omstandigheden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij sprake is van nieuwe omstandigheden als bedoeld in artikel 12d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof begrijpt de stelling van klager aldus, dat verder onderzoek zou moeten leiden tot nieuwe omstandigheden als bedoeld in genoemd artikel.
Het hof is echter van oordeel dat geen nader onderzoek iets kan veranderen aan de door gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam gehanteerde afwijzingsgronden, te weten:
a. verjaring van de strafbare feiten waarvan aangifte is gedaan (smaad en laster, schending van het ambtsgeheim) en
b. de onmogelijkheid om vast te stellen dat er sprake was van causaal verband tussen de gedragingen van beklaagde en eventuele poging tot doodslag jegens klager.
De vraag of verder onderzoek nog kan leiden tot nieuwe omstandigheden als bedoeld in artikel 12d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, beantwoordt het hof derhalve negatief.
Gelet op het vorenstaande dient klager in zijn beklag niet-ontvankelijk te worden verklaard en dient op grond daarvan het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag en wijst op die grond het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. A.R.O. Mooy, als voorzitter,
mrs. A. de Lange en S.B.M. Voorhoeve, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mw. B.A.C. Volkerts, als griffier.
op 23 juni 2009.
Mr. Voorhoeve is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.